Academie voor Cultuurmanagement
 

Te veel kunst en cultuur?

Begint Daamen ook zelf een toneelfusie?

 

Reacties op het opiniestuk van zaterdag van schouwburgdirecteur Melle Daamen: „Er wordt te veel kunst gemaakt”.

 

Ballet voldoet perfect aan criteria van Daamen, maar schouwburgtoneel niet, aldus Stijn Schoonderwoerd.

 

Stijn Schoonderwoerd

 

Het zijn vooral proefballonnen die Melle Daamen onder het mom van ‘prikkelen’ oplaat, zonder uitwerking of onderbouwing. Hij suggereert bijvoorbeeld dat het goed zou zijn als Naturalis fuseert met zijn Engelse collega. Maar voor welk probleem is dit precies de oplossing? Wat hebben we aan zo’n fusie? Zo ook zijn suggestie dat de programmeurs van de grote theaters samen het Holland Festival kunnen programmeren. Wat schieten we daar nou precies mee op, behalve dat we een programmeur kunnen wegbezuinigen bij het festival? Dat is toch geen fundamentele keuze en lost het overaanbod toch niet op.

Daamen stelt terecht vast dat de financiering van Het Nationale Ballet een aanzienlijk deel van het Nederlandse dansbudget opslokt. Dus suggereert hij om het in stand houden van de balletketen – van vooropleiding naar conservatorium tot topgezelschap – in Nederland te heroverwegen. Ballet kunnen we internationaal inkopen. Maar wat is nu eigenlijk precies het probleem? Dat Het Nationale Ballet zo’n deel van het dansbudget opslokt zegt vooral wat over de omvang van het dansbudget.

Het is een goed idee om vanaf nul de verdeling van overheidsfinanciering over kunstsectoren te doordenken. De historische verdeling is achterhaald. Daamen noemt enkele mogelijke criteria maar als hij ze had toegepast op klassiek ballet dan was de conclusie een hele andere geweest. Ballet heeft een voortdurende aanwas van jeugd en jongeren, kent een breed samengesteld publiek, heeft op televisie hogere kijkcijfers dan opera en klassieke muziek, kent een goed werkende keten van talentontwikkeling, wordt internationaal geroemd om de ‘Nederlandse school’, heeft naast vernieuwing ook ambachtelijkheid en traditie in het vaandel en ontbeert iedere vorm van overaanbod – er is immers maar één klassiek balletgezelschap in ons land. Kortom, uitgaande van Daamens eigen argumentatie hoort deze sector toch juist niet in de probleemanalyse thuis?

Het is jammer dat hij ons geen inkijkje gunt in de keuzes voor de theatersector. Kunnen we binnenkort een fusie van zijn eigen Amsterdamse schouwburg met die van Haarlem verwachten? Vindt hij dat toneel voortaan kan worden ingevlogen vanuit Londen en Berlijn?

Dit neemt niet weg dat zijn analyse van de klassieke muzieksector hout snijdt. Hij wil vervolgens bepalen ‘wat typisch Nederlands is en wat beter internationaal kan’. Maar bestaat dat eigenlijk wel, typisch Nederlandse kunst? En is goede kunst niet juist altijd internationaal geïnspireerd? Of bedoelt hij dat Nederland moet kiezen in welke sectoren we goed willen zijn, en in welke we met minder of niets genoegen nemen? Daar is wat voor te zeggen. Maar dan zou klassieke muziek toch juist hoog op zijn lijstje moeten scoren? Daarin zijn we wereldtop.

Terecht vraagt hij aandacht voor te lege zalen. Maar hoe groot is dat overaanbod eigenlijk nog na de kaalslag van Zijlstra? Is het niet een beetje te vroeg om alweer zulke conclusies te trekken? Geld overhevelen van aanbod (instellingen) naar vraag (schouwburgen) is Daamens oplossing. Marktwerking zal kaf van koren scheiden. Oké, maar hoe verhoudt zich dat tot de door hem eveneens bepleite ‘vertraging’: minder voorstellingen en tentoonstellingen? Hoe meer markt des te minder vertraging, leert overal de praktijk. Ook hier is zijn redenering niet goed te volgen.

Roerend eens ben ik het met Daamens constatering dat er in het cultuurbeleid steeds te veel aandacht is geweest voor ‘vernieuwing’. Zijn pleidooi voor herwaardering van ambacht en traditie is terecht. Het is een verlaat excuus aan die culturele instellingen die jarenlang geleden hebben onder de onevenwichtige adviezen van zijn eigen Raad voor Cultuur. Maar dan is het toch inconsequent om juist de ambachtelijke balletketen omwille van de kosten af te schaffen?

Kortom. Melle Daamen stelt scherpe vragen en legt knellende dilemma’s op tafel. Dat is goed. Dat hij er geen panklare oplossingen bij aanlevert hoeft ook geen verrassing te zijn. Door in feite te betogen dat er nog steeds niets is veranderd in het culturele veld geeft hij voeding aan krachten die vinden dat de kaalslag nog veel verder had moeten gaan. Laat Melle Daamen samen met zijn collega’s van de Raad voor Cultuur het debat met de sector op een hoger niveau brengen. Daar hebben we meer aan dan aan deze lekke ballonnetjes.

 

Stijn Schoonderwoerd is museumdirecteur en bekleedde directiefuncties in de orkesten-, ballet- en theatersector.


Dit artikel is verschenen in het NRC Handelsblad van woensdag 11 december 2013 op pagina 16 & 17